słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

dzwonić po niderlandzku:

1. bellen bellen


We moeten de politie bellen.
Ik moet bellen.
Waar kan ik bellen?
Systematisch probeerde Dima de nummers van 962 tot 965 te bellen, maar steeds kreeg hij de verkeerde Al-Sayib aan de lijn, hoewel ze allemaal van Fanta hielden en niet van noobs.
Laten we bellen.
Als hij me echt graag had, zou hij me vaker bellen.
Moest iemand me bellen tijdens mijn afwezigheid, zeg hem dan dat ik snel weer terug zal zijn.
Ik probeerde te bellen naar mijnheer Smith, maar de lijn was bezet.
Kan je me later bellen, alsjeblieft?
Gelukkig kon ik weken later met mijn kinderen bellen.
Naar welk nummer moet ik bellen bij een ongeval?
Ik zal u bellen binnen de week.
Wil je voor mij bellen?
De telefoon was juist aan het bellen, nietwaar?
Je kan me bellen wanneer je maar wil.

Niderlandzkie słowo "dzwonić" (bellen) występuje w zestawach:

500 czasowników po niderlandzku 201 - 250
1000 najpopularniejszych słów po niderlandzku 401 ...
Gezondheid in Nederland.
czasowniki pl - nd
pierwszy tydzien 1

2. bel bel


Ik bel je later terug.
Ik bel ze morgen, als ik weer terug ben.
Weet ik, zei Al-Sayib, terwijl hij een nieuwe fles Fanta haalde. "Dit is een serieuze aangelegenheid. Maar waarom bel je?"
Ik bel je van zodra ik in de luchthaven ben.
In geval van brand, bel 119.
Hallo, ik ben er even niet. Laat een boodschap achter of bel later terug. Bedankt.
Bel me om vier uur. Ik moet de eerste trein nemen.
Als ik ze bel, neemt er niemand op.
Bel me onmiddellijk nadat je hem hebt ontmoet.

Niderlandzkie słowo "dzwonić" (bel) występuje w zestawach:

pierwszy tydzien 1